Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Welken ook onze vaders [82]ontvangen hebbende, met [83]Jozua gebracht hebben [84]in het [land], dat de heidenen bezaten, die God verdreven heeft [85]van het aangezicht onzer vaderen, tot de dagen van David toe; 82. Namelijk als van hand tot hand van hunne voorouders. 83. Dat is, Jozua den zoon van Nun. Waaruit men ziet dat de namen Jozua en Jezus enerlei namen zijn. Zie ook Hebr.4:8. 84. Grieks in de bezitting der heidenen, of als zij het bezit der heidenen innamen. 85. Dat is, voor hen heen; of alzo dat zij het aangezicht onzer vaderen niet konden verdragen; Ex.23:28; Joz.24:12; Ps.44:4.